Trefwoorden

Hieronder vindt u de trefwoordenlijst van elke student. Een simpele klik op de naam geeft u een overzicht van de trefwoorden van zijn/haar artikel.

Michiel Pessemier
Michaël Vercouter
Shanna Vinckier
Kelly Van Houtte
Kyra Olivier
Kelly Penners
Ine Vanderstichele
Valerie Pensaert
Hannelore Meeuw
Stephanie Mertens
Nel Messeyne
Sarah Persoon
Yasmine Rigolle
Kimberly Stalpaert
Aurélie Vanhoutte
Elke Marichal
Eliana Mahmudova


A
acquisitie : het aanwerven.
Actoreffect: vergelijken van invloed gedrag persoon op andere personen uit de omgeving.
Acuut: Een plotselinge, ingrijpende gebeurtenis of verandering in het leven van het kind zoals verhuizing, verandering van school, scheiding van ouders of een sterfgeval.
adaptatie : de biologische, psychologische en fysische veranderingen die zich in een levend organisme of in een gemeenschap onder invloed van een bepaalde omgeving voordoen; het veranderen van de algemene levenswijze in verband met gewijzigde levensvoorwaarden, veranderd klimaat en dergelijk.
Adequaat: passend, evenredig, overeenkomend.
Afbakening: Begrenzing.
Agency:capaciteit voor de mens om keuzes te maken en keuzes te leggen die op de wereldmarkt.
Ambivalente houding: Dubbelwaardige houding; tegenstrijdige gevoelens hebben.
ambulant: zonder vaste plaats, heen en weer trekkend.
Ambtenaar: Persoon aangesteld in een openbare betrekking om een deel van de overheidstaak te verrichten.
anamnese: de voorgeschiedenis van een zieke, verkregen door spontane mededeling van de patiënt (of diens omgeving) en door beantwoording van gerichte vragen van de onderzoeker; omvat gegevens omtrent de onderhavige aandoening, vroeger doorgemaakte ziekten, levensloop, familie en milieu (sociale omstandigheden
Appendix:aanhangsel of toevoegsel van een boek.
aspiratie: 1) het streven naar iets 2) uitspraak van een klank waarbij adem hoorbaar is 3) inademing.
Assessment : Een beoordelingsprogramma dat sollicitanten of kandidaten moeten doorlopen om voor een bepaalde functie aangenomen te worden of om te bepalen of zij over ontwikkelbare talenten beschikken.
Autonomie: onafhankelijkheid van de menselijke geest.
Autosomaal: bepaald door een gen op één van de chromosomen, anders dan geslachtschromosomen.
autoriteit: gedrag.
Aversie: afkeer, tegenzin, walging.
B
Basale vaardigheden: Aan de basis liggende vaardigheden.
Behelst : Omvatten.
Bejegening : De manier waarop iemand zich tegenover iemand anders gedraagt; onder meer wijze van benadering door zorgverlener van zorgvrager.
Bekrachtigen: Bevestigen, extra kracht bijzetten.
Bewerkstelligen: Realiseren, uitvoeren, verrichten.
Bidirectioneel: aanduiding dat er berichtenverkeer, beweging of actie in twee richtingen mogelijk is.
Billijke: eerlijk, redelijk voor alle betrokkenen, volgens het idee dat iedereen evenveel kansen moet krijgen.

C
Casemanager: Om de te nemen stappen te organiseren en te bewaken.
CAO : Collectieve arbeidsovereenkomst.
CBO : Cursorisch beroepsonderwijs; activiteiten die volwassenen en geheel of gedeeltelijke leerplichtige jongeren in staat stellen om kennis, inzicht attitudes en vaardigheid te verwerven die zij nodig hebben voor hun huidige of toe.
Casuïstiek : beschrijving van praktijk voorbeelden
Chikwadraattoets: gebruikt in de statistiek om te zien of waargenomen aantallen systematisch afwijken van verwachte aantallen en om te zien of er een verband bestaat tussen twee variabelen
Chromosoom: een structuur (normaal 46 bij mensen) in de celkern, die bestaat uit een lang molecuul van een dubbele reeks DNA, waarin genen opeenvolgend gerangschikt zijn; deze structuur kan zich vermenigvuldigen door opeenvolgende celdelingen, en van generatie op generatie.
Cluster: groep.
Coercion model: het dwang Model van antisociaal gedrag: generalisatie naar 5-jaar oude kinderen en hun ouders(uitgevonden door Patterson in 1981)
Colitis ulcerosa: een ontstekingsziekte van de dikke darm die met zweervorming gepaard gaat.
Cognitieve gedragstherapie: Mengeling van gedragstherapie met interventies die ontwikkeld zijn vanuit een cognitieve psychologie.
cognitief: met betrekking tot het kennen.
Cohortanalyse: analyse met een groep individuen met een gemeenschappelijk kenmerk.
College van Beroep : Een college van 3 personen dat een beroep tegen een besluit van de Raad van Beheer behandelt en een uitspraak formuleert die voor beide partijen aIs bindend advies geldt.
competentie: ontwikkelbare vermogens van mensen om in voorkomende situaties op adequate, doelbewuste en gemotiveerde wijze proces- en resultaatgericht te handelen
Concluderen: Besluiten.
Conditio sine qua non: een voorwaarde zonder welke niet Een noodzakelijke voorwaarde.
Conjunctuurgevoeligheid: snel reagerend op schommelingen in de conjunctuur. Conjunctuur zijn de tijdsomstandigheden die van invoeld zijn op vraag en aanbod.
Convenant: overeenkomst, afspraak.
Convenanten: vrijwillig gesloten overeenkomt waarvan de nakoming niet kan worden afgedwongen.
Coping strategie:sterk reageren op bepaalde situaties in een bepaalde vorm.
COTAN : Bekende personen en groepen.
Crisisinterventie: Snel ingrijpen, zorgen voor een therapeut die goed bereikbaar is, de mogelijkheid tot een geregeld telefonisch contact en directe hulpverlening wanneer spanningen toenemen.
CROHO : Centraal Register Opleidingen Hoger Onderwijs.
Cultureel kapitaal: het geheel aan waarden, normen en gebruiken.
Curatief: genezend, gericht op genezing.
Cursorisch : Achtereen voortgaande, Lezen zonder onderbreking.
CVA: Cerebraal Vasculair Accident, in de volksmond een beroerte (herseninfarct) genoemd.

D
Debet: schuldig zijn aan iets
Degeneratief : Afnemen of verminderen van organen of functie. / wat aantasting veroorzaakt.
Deletie: verlies van genetisch materiaal.
Determinanten : factoren die een ontwikkeling of een toestand (mede) bepalen.
Determinant: erfelijke factor die de verdere ontwikkeling van cel of orgaan bepaald.
diagnostiek: de kunst een diagnose op te maken.
Dialyse: dialyse wordt vaak ‘spoelen’ genoemd. Dialyse betekent letterlijk ‘scheiding van stoffen’. Tijdens de dialyse wordt het bloed op kunstmatige wijze gefilterd. Afvalstoffen worden verwijderd terwijl nuttige stoffen achterblijven.
Dichotoom: tweeledig.
Dichotome variabelen: half zichtbare variabelen.
Dienstverband: het gebonden zijn doordat men bij iemand in dienst is of iemand in dienst heeft.
Diepte-interviews: uitvoerig, indringend interview.
Discrepanties: tegenstrijdigheid.
DNA: Desoxyribonucleïnezuur, de drager van erfelijke informatie van alle levensvormen.
Dualisme: leer van twee tegenover of onafhankelijk naast elkaar staande beginselen.
Dubbele arbeidsmarkttheorie: theorie die beweert dat de arbeidsmarkt uit 2 segmenten bestaat. Primaire segment met vaste banen en hoge lonen. Het secundaire segment bestaat uit tijdelijke, slechte betaalde lonen.
Dummy-variabelen: een variabele die enkel 0 of 1 kan zijn.
Dyadische relatie: ouder-kind relatie met wederkerige uitwisseling tussen interacterende partners.
dyslexie: stoornis in het vermogen om goed te kunnen lezen en spellen.

E
Eerstelijnspsychologen : Ofwel ELP’s zijn psychologen werkzaam in de eerstelijnszorg, vaak samen met huisartsen; bieden kortdurende, probleemgerichte therapie bij psychische problemen en kunnen bij zwaardere problemen doorverwijzen naar de tweedelijnspsychologen.
Effectueren: ten uitvoer brengen.
EFPPA :Europese Federatie van psychologieverenigingen.
EG- richtlijn : Europese Gemeenschap – richtlijn.
Emplooi: Werk, ambt, bezigheid gebruik .
Encopresis: onzindelijkheid bij kinderen boven de 4 jaar.
Enurisis: blaasontlediging volgens het patroon van een normale mictie op een ongewenst moment en op een ongewenste plaats.
Empirisch: op ervaring, bevinding berustend, op onderzoek gegrond.
Empirisch risico: risicoschatting gebaseerd op het waargenomen risico, i.t.t. risico op basis van algemene principes.
Enuresis: onwillekeurig lozen van urine.
Encopresis: onvrijwillig 'stoelgang verliezen'.
Eugenetica: wetenschappelijk onderzoek naar alle factoren waardoor het menselijk ras verbeterd zou kunnen worden.
escalatie: trapsgewijze vergroting, verheviging, vooral van een conflict '.
Evocatieve interacties: die laten zien dat een persoon een bepaalde respons bij anderen oproept. Voorbeelden: een kind dat in de klas snel de lachers op zijn hand krijgt of een jongere die beschrijft dat hij altijd als de schuldige gezien wordt, ongeacht of dit terecht is.
Externaliserende gedragsproblemen: naar buiten, op anderen, gerichte gedragsproblemen zoals ongehoorzaamheid, agressiviteit, vernielzucht, driftbuien.
Expliciet: uitdrukkelijk.

F
Fenotype: de zichtbare expressie van de werking van een bepaald gen; het klinisch beeld dat het resultaat is van een erfelijke aandoening.
Focusadolescent:adolescent die in eerst instantie benaderd is voor het onderzoek via scholen.Later zijn ook de andere gezinsleden bij het onderzoek betrokken.
G
Gaaz : geriatrische afdeling algemeen ziekenhuis
Gebrouilleerd: in onmin zijnde.
geding:uitspraak (rechterlijk).
gedragsrepertoire: arsenaal van handelingsmogelijkheden.
Gen: gedeelte van het DNA dat de code (‘blauwdruk’) bevat voor een enkel eiwit.
Genomics: het bestuderen van erfelijke informatie op genoomniveau, het onderling vergelijken van de genomen van diverse soorten en het daaruit afleiden van de functies van de diverse genen.
Genoom: het geheel van erfelijke informatie dat in ons DNA ligt opgeslagen.
Genotype: de genetische samenstelling van een individu.
gestalte geven: doen ontstaan.
Gering civiel effect : Dat je opleiding zodanig was samengesteld dat je voldoet aan de eisen voor benoembaarheid in zowel advocatuur als rechterlijke macht: je bent dan toelaatbaar tot de advocatenopleiding en tot de raio-selectie.
Gesloten arbeidsmarktsegmenten: niet voor iedereen toegankelijk deel van de arbeidsmarkt.
Gezinseffect: een effect dat de kenmerken van het ‘gemiddelde’ gezinslid of de kenmerken van het gezin als groep reflecteert.

H
Harmonisch gezin: Evenmatig gezin.
Holisme: het idee dat de eigenschappen van een systeem niet kunnen worden verklaard door de som van alleen zijn componenten te nemen.
Honorering : de waarde erkennen
Hulpverleningsinstanties: Hulpverleningsorganisaties.
Hyperthyreoïdie: de officiële medische term die gebruikt wordt om aan te geven dat er een teveel aan schildklierhormoon in het bloed aanwezig is.
I
idealiter: als ideaal bezien,volmaakt bezien.
Implementatie: concretisering van de abstracte notaties van een hogere programmeertaal
in een reeks machineopdrachten.
Impliceren: Inhouden, met zich meebrengen.
impulsief: geneigd impulsen te volgen ; prikkelend, aandrijvend, zonder er van tevoren bij stil te staan).
In concreto: Concreet, in een bepaald geval.
inconsistentie: gebrek aan samenhang.
indicatiestelling: een vaststelling van mate en aard van iemands zorgbehoefte.
Indirecte discriminatie: Bepaalde groepen onbedoeld buitensluiten wegens verschillen in normen en gebruiken.
indiceren:aanwijzen, aanduiden.
Individuatie: De ontwikkeling tot zelfstandige persoonlijkheid.
Influenza : griepsoort
Interdisciplinair : verschillende takken van de wetenschap
interfereren: 1 tussenbeide komen; 2 samentreffen en op elkaar inwerken.
Intermediairen: tussenpersoon/ wat dient voor bemiddeling of overdracht.
Intermediaire factoren: tussenliggende factoren.
internaliseren: zich eigen maken, tot zijn geestelijk eigendom maken '.
Intervisie: overleg tussen collega’s die niet direct samenwerken.
J

K
Kandidaat-gen: een gen dat in een moleculair genetisch onderzoek beschouwd wordt als de mutatie die mogelijk een ziekte veroorzaakt.
Kwetsbaarheidassociatie: persoonlijkheid wordt gezien als een risicofactor voor het ontwikkelen van psychopathologie
Kwaliteitsbewaking : Is een bewust proces van zelfcontrole, waarbij aan de hand van vooraf gestelde normen volgens schema de feitelijke situatie telkens en regelmatig wordt getest.
Kwaliteitsbevordering : Doel is om de kwaliteit te bevorderen van gebouwen en de gebouwde omgeving.
L
Labor: Engelse benaming voor werk.
Latent: verborgen, nog niet zichtbaar of waarneembaar.
Leerplichtambtenaar: Een ambtenaar aangesteld als de toezichthoudende autoriteit op de leerplicht.
Legitimeren: Erkennen, wettigen.
Littekenassociatie: beschrijft de manier waarop ervaringen met psychopathologie de persoonlijkheid van een kind kunnen veranderen.
Longitudinaal: bepaald soort wetenschappelijk onderzoek. Er worden vertegenwoordigers van uiteenlopende leeftijden op intelligentie onderzocht en meermalen op in de tijd uiteenliggende momenten met dezelfde methoden. De resultaten duiden op mogelijke veranderingen die inmiddels zijn opgetreden.
M
manco: gebrek, hetgeen ontbreekt.
Manifesteren : Zichtbaar/duidelijk worden.
Mastectomie: het amputeren van de borst bij een vrouw.
Melatonine:een stof die het dag-nacht ritme regelt.
Mendeliaans: volgens de erfelijkheidspatronen die oorspronkelijk door Gregor Mendel zijn beschreven.
Menselijk kapitaal: de mate waarin iemand beschikt over kennis en kunde die relevant is voor het productieproces.
Modus operandi: de werkwijze van een individueel of van een groep personen
Mutatie: de verandering van een normaal gen in een veranderde vorm van dat gen.
N
Neonatologie : een subspecialisme van de geneeskunde die als de zorg van zieke of vroeggeboren zuigelingen word gedefinieerd.
Neurodermatitis: jeukende uitslag.
Neurotransmitters: Chemische stof als overbrenger van de zenuwprikkel.
NIP : Nederlands Instituut van Psychologen.
NRV : Nationale Raad voor de Volksgezondheid.
O
Oncogen: een gen dat van belang is voor het ontstaan van kanker.
Oncogenetica: tak van de genetica die zich bezighoudt met het ontstaan en de ontwikkeling van tumoren.
onderkennen:zich realiseren, beseffen, inzien zijn.
Opus: een werkstuk, dat wat gemaakt is, in het bijzonder door een kunstenaar.
Organische pathologie: ziekteleer van organen.
Ouder-kindhiërarchie: Rangorde van ouders en kind.
P
Pathologische gezinsstructuur: Afwijkende gezinsstructuur.
Pathoplastische associatie: richt zich op de manier waarop temperament en persoonlijkheidstrekken het verloop van een stoornis kunnen beïnvloeden.
Parallel: Naast elkaar, gelijktijdig.
Paramedicus: iemand die een paramedisch beroep uitoefent
Paramedisch: met de geneeskunde samenhangend zonder er echt toe te behoren. Vb: diëtisten.
Partnereffect: verwijzen naar de manieren waarop een echtgenoot of partner consensuele invloed op het leven van hun belangrijke andere.Meer specifiek, het effect dat een partner op een andere carrière en de algehele beroepsstatus heeft.
Pedagoog: opvoedkundige
Penetrantie: het aantal individuen met een bepaalde genetische constitutie (genotype) bij wie een gen – geheel of gedeeltelijk – tot expressie komt (fenotype).
perspectief: 1) toekomstbeeld, vooruitzicht 2) gezichtspunt.
Persoonlijk kapitaal: productieve kennis en productieve vaardigheden.
Pervasieve ontwikkelingsstoornis: Diep doordringende ontwikkelingsstoornis.
Postuleren: als voorwaarde vooropstellen, aannemen.
Postdoctoraal: Bijvoeglijk naamwoord na het doctoraal examen: postdoctorale studie .
Pragmatische interventies: Interventies met als doel ouders en kind zo snel mogelijk zover te krijgen dat ze de uitdaging - het naar school gaan – weer aandurven.
Pre-adolescenten: periode van kinderen juist voor de pubertijd, tussen de leeftijd van 11-13 jaar.
Predicties: voorspellingen.
Proactieve interacties: verschijnsel dat een individu de situatie creëert of opzoekt die past bij zijn of haar persoonlijkheid of interactiestijl.
Problemen inventariseren: Problemen ordenen.
Profylactische ovariectomie: het preventief wegnemen van een of beide eierstokken.
protocol: 1) geheel van voorschriften en regels in het internationaal diplomatiek verkeer 2) akte, officieel verslag.
provoceren: uitdagen, uitlokken, aanleiding geven tot
regulier= frequent, dikwijls, geregeld.
Psycho-educatie: Methodiek in de hulpverlening aan mensen met een langdurige beperking en verwijst naar een reeks educatieve interventies om mensen te leren omgaan met hun beperkingen door kennis erover.
Psychologisch kapitaal: een vorm van persoonlijk kapitaal, dat onder meer karaktereigenschappen, motivatie en doorzettingsvermogen omvat.
Psychotherapie: Behandeling van mensen met geestesstoornissen zonder gebruikmaking van fysieke ingrepen of medicamenten.

Q

R
Raadsman : Algemeen raadgever
Raamwerk: samenstel, lijstwerk, omsluitend samenstel van vaste onderdelen.
Reactieve interacties: jongeren interpreteren situaties verschillend en reageren bovendien verschillend. Vb.: omgaan met kritiek.
Recessief: een kenmerk of aandoening die alleen tot expressie komt wanneer beide specifieke genen (van een chromosomenpaar) zijn veranderd (gemuteerd).
Reciprociteit: wederkerigheid.
Regulatief: regelend, ordenend, richtsnoer
Regulier onderwijs: Wanneer u kiest voor een reguliere school – bijvoorbeeld de basisschool in uw buurt – en uw zoon/dochter heeft extra voorzieningen nodig.
Regressiemodel: model waarin sprake is van specifieke samenhang, aangeduid als regressie.
Relatie–effect: verwijst naar de unieke aanpassing van twee personen binnen een bepaalde dyade binnen het gezin,en is dus een kenmerk van een specifieke relatie.
reinforcement : beloning of bekrachtiging.
RIAGG : Regionale Instelling Ambulance Geestelijke Gezondheidszorg .
Rigide : Strak, streng scherp.
RINO : Republican In Name Only.
Round robin design: een interlaboratoriumonderzoek (meting, analyse, of experiment) uitgevoerd onafhankelijk van elkaar meerdere malen.
Rumineren : terug op halen van voedsel uit de maag.

S
Saneren: gezond maken, op orde maken, verbeteren, zuiveren.
satisfactie: voldoening, bevrediging.
Schoolfobie: Angst voor (situaties op) school, bv. gepest worden of een slechte relatie met de leerkracht.
Schoolverzuim: Verzuim: overslaan, ontwijken.
Schoolweigering: Niet zozeer angst voor school, als wel angst om gescheiden te worden van de ouders (separatieangst).
Secretie: afscheiding van lichaamsstoffen, afscheiding van vocht door klieren in het lichaam.
Sleeper-effect: effecten van vroegere ervaringen.
Sociaal kapitaal: de meerwaarde van sociale netwerken die ontstaat doordat uit deze netwerken de neiging voortkomt om dingen voor elkaar te doen zonder directe tegenprestatie.
Sociaal isolement:Het afgezonderd zijn van iemand ten opzichte van anderen, waardoor hij buiten de maatschappij staat.
socialiseren: sociaal of gemeenschappelijk maken.
Somatisch: met betrekking tot het lichaam.
Spectrumassociatie: Hier wordt ervan uitgegaan dat psychopathologie niet meer of minder is dan een extreme score op persoonlijkheidsdimensies of clusters van dimensies.
Spijbelen: Zonder medeweten van ouders of verzorgers van school wegblijven.
SRM–model: Social – Relation Model. Een model waar actor -, partner- en relatie – effecten en het gezinseffect gespecifieerd worden als latent variabelen in een confirmerende factoranalyse.
Stagneren: Stilstaan.
Stipuleren: als voorwaarde, voorbehoud, beperking of uitbreiding in een contract vastleggen.
Stochastische mechanismen: gebaseerdop toeval.
Strain:een chemische stress van een molecuul. De effecten van spanning op een verbinding kan worden gemeten met behulp van dynamische mechanische analyse.
Symptomatisch kind: een kind dat ofwel internaliserend dan wel externaliserende problemen had.
T
Translocatie: uitwisseling en overdracht van genetisch materiaal tussen twee chromosomen, niet behorend tot hetzelfde chromosomenpaar.
Trisomie: er zijn drie kopieën van een specifiek chromosoom in de cel aanwezig.
Tuchtrecht:Recht dat toeziet op de naleving van wetten, erecodes en gedragsregels die gelden voor sommige vrije beroepen, zoals makelaars, artsen enz.
U
uniform: algemeen geldig.
V
Veerkrachtassociatie: beschrijft hoe sommige trekken bescherming bieden in situaties waarin kinderen het risico kunnen lopen op psychopathologische ontwikkelingen, doordat ze de veerkracht juist verhogen.
VSNU : De `Vereniging van Universiteiten`, voorheen `Vereniging van Samenwerkende Nederlandse Universiteiten.
W
Wasdom: ‘zijn volle wasdom bereikt hebben’ , volgroeid zijn.
Wet BIG : Wet Beroepen in de Individuele Gezondheidszorg.
WHW : Wet op het Hoger Onderwijs en Wetenschappelijk Onderzoek.
WVC- regeling : Welzijn Volksgezondheid en Cultuur.
X

Y

Z
zelfregulering: indien een regeling voor een bepaalde sector of beroepsgroep door deze zelf wordt opgesteld en wordt voorgeschreven voor degenen die tot de betreffende sector of beroepsgroep behoren.
Zwang : Gebruik, gewoonte; mode; in - zijn, komen, geraken, brengen.